Over Charles Bukowski – Kind onder kannibalen
Charles Bukowski, de geliefde cultklassieker. De Amerikaanse kunstenaar die alleen maar over seks en drugs praat, over het ruige leven. Maar hij heeft ooit ook een milder boek geschreven: Kind onder kannibalen. Dit boek lijkt meer op een ‘normale roman’ dan zijn andere werk, maar is nog altijd vrij rauw en ruig. Bij Bukowski geldt: hoe preutser de lezer, hoe leuker de leeservaring. Schok op schok, verassing op verassing. Hier zuipen, daar neuken, hier kotsen, enzovoort.
Het geweldige boek wat Bukowski hier heeft neergepend is zachter, maar ook op een bepaalde manier verfijnder dan zijn andere boeken. Weliswaar minder rauw, wel met diezelfde energie en stijl.
Kind onder kannibalen gaat over het alter ego van Bukowski, Henry Chinaski. Het plot volgt Henry’s jeugd, het opgroeien in een beschadigd, armzalig gezin, met een tirannieke vader die eigenlijk een mislukkeling is. Hij wordt veel door hem geslagen, en op school wordt hij gepest. Langzamerhand krijgt Henry hierdoor een cynische, koude blik op de realiteit. Hij krijgt vechtlust en een eigen wil. Bovendien gaat Henry zich overal tegen afzetten: tegen zijn vader, maar ook tegen de mensen om hem heen, tegen opvattingen, tegen het leven. Hij groeit uit tot een cynicus in ware vorm, en dat als kind. Toch moet Henry niks van zelfmoord hebben – dat is hem teveel moeite.
“Ik was net een drol die vliegen aantrok in plaats van een bloem die begeerlijk was voor vlinders en bijen.” –p.180
Zelfs op zijn leeftijd krijgt Henry al de typische karaktertrekjes van een cynicus. Zo heeft hij door het boek heen vrij rake opvattingen over de dingen. Zwarte humor, vergalde grappen, de dood, het scheelt hem niks. Zo omschrijft hij zichzelf vrij nauwkeurig en scherp, als leerling tussen anderen op de middelbare school:
Het opgroeien, naar school gaan, zijn omgang met mensen om hem heen, zijn tijd op de lagere en hogere school, en zijn tijd op de universiteit: van niemand moet Henry iets hebben. Als hem iets niet zint, loopt hij weg. Het boeit hem werkelijk niks. Als men hem niet met rust laat, gaat hij vechten. En later gaat hij natuurlijk zuipen – aan één stuk. Chinaski past eigenlijk bij niemand, en dat wil hij ook helemaal niet. Hij redt zich prima met zichzelf en zijn cynische opvattingen.
“Ik zou nooit lekker met mensen kunnen omgaan. Misschien werd ik wel monnik. Dan zou ik doen alsof ik in God geloofde, in een hokje wonen, op een orgel spelen en maar wijn drinken. Ik zou geen gelazer aan mijn kop hebben. Ik zou voor maanden meditatie een cel in kunnen, dan hoefde ik niemand aan te kijken en konden ze de wijn gewoon naar binnen sturen.” –p.192
Op den duur gaat hij uit huis, en in een eigen appartement wonen. Hij wordt langzaam de beschadigde, vechtende en zeikende alcoholist die Chinaski ook is in de andere romans van Bukowski, zoals ‘Postkantoor’.
Al met al een vrij tragisch verhaal, hoewel het niet zo op papier is gezet. Het verhaal leest luchtig. Het is opgeschreven met een levenslust, een energie, een cynisme, een sekslust en een dranklucht, die elk hoofdstuk verrassing en verfrissing geven. Humor staat voorop, en de rake omschrijvingen volgen elkaar telkens op.
‘Kind onder kannibalen’ weet een gelijkwaardiger balans te vinden tussen enerzijds een sterk plot, een ontwikkeling, een thema, en het geweldigste van Bukowski: zijn schrijfstijl en zijn zwartgallige wereldbeeld, zijn eindeloze onverschilligheid en zijn negatieve houding tegenover alles. Niets van deze aspecten overheerst de roman eenzijdig, maar alles komt juist uitstekend tot zijn recht.
Als je nergens meer van opkijkt in de literatuur, pak dan eens Bukowski op: Hoe preutser, hoe leuker.
